Scaffoldpiercing: zie industrial piercing, woordenlijst I.
Sebum: huidsmeer, wordt door het lichaam aangemaakt en hoopt zich op in een genezen piercing. Het bestaat uit vet, keratine en dode huidcellen.
Septikemie: bloedvergiftiging, ernstige infectie van het hele lichaam die wordt veroorzaakt door schadelijke micro-organismen in de bloedsomloop.
Single point piercing: andere benaming voor de techniek waarbij een microdermal wordt gezet.
Skindiver: variant van de microdermal. Hij heeft een kegelvormige basis, die in een gaatje wordt geduwd dat is gemaakt met een biopsiepunch, en een platte bovenkant die op de kop van een spijker lijkt.
sleutelbeenpiercing: deze piercing gaat onder het sleutelbeen door en het sieraad is aan beide zijden van het bod zichtbaar.
Smiley: piercing van het frenulum dat zich tussen de bovenlip en het tandvlees bevindt.
Snugpiercing: horizontale kraakbeenpiercing in de anti-helix, het kraakbeenrandje van de oorschelp.
Steriel: vrij van alle micro-organismen en ziektekiemen, waaronder schimmels, virussen en bacteriën.
Sterilisatietoestel: apparaat dat wordt gebruikt voor het steriliseren van instrumenten.
Stretching: techniek waarmee een piercing langzamerhand wordt uitgerekt door er steeds een groter sieraad in te steken.
Subdermal: Implantaten die chirurgisch onder de huid worden ingebracht door een opening in de huid te maken met een scalpel. In tegenstelling tot een transdermal zit deze implantaat volledig onder de huid en steekt er niets naar buiten.
Surface-anchor: klein titanium plaatje met gaatjes die onder de huid wordt geplaatst. De huidlagen groeien om het plaatje heen weer aan elkaar vast.
Surfacebar: barbell variant op de oppervlaktepiercingdat op een nietje lijkt met een lang en twee kortere rechtopstaande staafjes.
Suspension: tijdelijke piercing die gewoonlijk wordt aangebracht bij rituelen waarbij steriele haken door de huid worden gestoken. Aan deze haken kan iemand voor korte tijd van de grond worden getild.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten